Het is carnaval! Dan moet je zaken niet te serieus nemen. Zeker niet als het om fouten gaat. ‘Ju-u-mmig wat e kuuke, dat heë dat nit kan. Ju-u-mmig wat e kuuke, deë wit doa nieks van’, zou ik in navolging van de Klumpkes Blumkes moeten zingen. Maar …
Deze week kregen de stemgerechtigden in Heerlen hun stempas. In de begeleidende brief riep onze burgemeester op om toch vooral te gaan stemmen. Een sympathiek (en in Heerlen helaas noodzakelijk) gebaar. De oproep van Heerlens eerste burger werd echter wreed verstoord door twee fouten in de alinea die boven zijn boodschap stond. Op Facebook werd breed uitgemeten dat we gingen ‘meeslissen’ en dat er een kapitale fout bij ‘vertegenwoordigd’ was gemaakt. Dat laatste zal niet iedereen uit zichzelf opgemerkt hebben. Eergisteren kregen vrienden een brief van de gemeente in verband met werkzaamheden in hun buurt. Er zouden ‘waarschuwingsbroden’ worden geplaatst. Lekker, dachten ze en opnieuw konden Facebook-bezoekers meekijken en lachen. Ik ook.
Maar ik vind dit soort fouten ook ergerlijk, want ze zijn niet alleen onnodig, maar ook beschadigend. Iedereen bij de gemeente zou moeten weten dat zij, zeker als ze dat doen in naam van de burgemeester, een instituut vertegenwoordigen dat dit soort fouten niet meer hoeft en dus ook niet meer mag maken. Doet ze dat wel, kunnen mensen aan haar bekwaamheid gaan twijfelen en wat zij doet, zegt en vraagt minder serieus nemen.
Ik maak ook fouten. Elke dag. Als het goed is leer ik ervan. Ik moet dan wel weten dat ik iets fout doe. Soms kom ik er zelf achter, een andere keer wijst iemand mij erop. Wat bovenstaande voorbeelden betreft ben ik zeker dat de betrokkenen er al op zijn gewezen. Oplettende taaldeskundigen zijn er genoeg. Mijn pijn zit ergens anders. Ich han pieng in d’r pungel.
Op 1 mei aanstaande opent het Mijnmuseum zijn deuren in de Doctor Poelsstraat. Geweldig. Ik verheug me daar erg op. De oude locatie, het schachtgebouw van de Oranje Nassaumijn I, blijft ook in gebruik. De route die bezoekers moeten lopen om van de ene naar de andere museumlocatie te gaan is tot een extra expositieruimte van het museum gemaakt. Het is namelijk een beschreven wandeling, de Pungelroute. Er is ook een iets uitgebreidere versie, Het mijnverleden op straat. Een geniale vondst. De eerste wandeling is gratis, de tweede kost 1 euro.
De wandelingen zijn ontwikkeld door Visit Zuid-Limburg i.s.m. o.a de gemeente Heerlen en het Mijnmuseum. De Pungelroute is een folder met daarop een routekaart die je langs etalages met pungels voert (een pungel = de knapzak van een mijnwerker). Bij elke pungel staat een afbeelding die ervoor moet zorgen dat je je laat ‘meevoeren naar de tijd van de mijnen op deze plek.’ De pungelroute is ongeveer 1,5 kilometer lang en is half zo lang als, en tevens het zuidelijke deel van, de wandeling die je maakt aan de hand van Het mijnverleden op straat. Ze zijn dus goed te combineren. Het mijnverleden op straat is een handzaam gevouwen kaart met informatie over 17 punten en 4 straten van de route. Opgevouwen is het boekje iets kleiner dan een mobiele telefoon, zodat het makkelijk in het borstzakje van een blouse of in de achterzak van een broek past. Ook uitgevouwen is de kaart goed hanteerbaar. De vormgeving is prettig: goed lettertype, mooie foto’s, scheiding hoofd- en kaderteksten en voldoende, maar niet te veel wit. De kaart is groot genoeg en duidelijk, ook voor mensen met multi-focale glazen of een leesbril. Tijdens het wandelen kun je ook nog naar vier podcasts luisteren met persoonlijke verhalen uit de mijntijd. Toch een aandachtspuntje: de twee locaties van het museum mogen op de kaart iets meer benadrukt worden. Nu zijn ze gewoon 2 van de 17 punten. Kortom, voor gebruiksgemak, duidelijkheid en opmaak dus niets dan hulde.
Mijn ‘pungelpijn’ zit bij de inhoud. Niet omdat ik ‘an de weeg kin zieë of ’t kink kak hat’, dat wil zeggen ik een betweter ben, maar omdat iemand ‘inne d’r sjtub oeët de oge mot bloaze’ (moet zeggen waar het op staat), want bij het lezen van de tekst van Het mijnverleden op straat kreeg ik vaker een knoop in mijn maag. Waarom?
‘In de jaren vijftig was Heerlen de op één na rijkste stad van Nederland', is de eerste zin van de beschrijving van de wandelroute. Geweldig. Als marketing gereedschap zeker. Maar hoe is dat bepaald of anders gezegd: is het waar? Kijkend naar het gemiddelde inkomen per Heerlenaar en per belastingplichtige in Heerlen in de jaren vijftig (CBS-gegevens) is het antwoord: Nee. Als gekeken is naar wat de bedrijven verdienden heb ik ook mijn twijfels, maar belangrijker is dat het dan niet de rijkdom van de stad is en de bewering dus ook niet klopt. Dan volgt een bewering die iedere Heerlenaar die ouder is dan 50 en even terugdenkt aan vroeger kan ontkrachten. ‘Na de mijnsluiting in 1974 (…) (werd, MP) in een poging een nieuwe toekomst te bouwen, (…) veel van de oude glorie gesloopt.’ Of de gesloopte gebouwen tot de ‘oude glorie’ behoorden valt te betwisten, maar dat dit in de binnenstad, en daar gaat het hier over, vooral in de jaren zestig gebeurde niet (ziekenhuis en noordoost façade Akerstraat tot aan kerkhof, plaats maken voor de Promenade, bebouwing om de Pancratiuskerk). De mijnen zelf en een deel van de oude kolonieën verdwenen wel na 1974.
Bezienswaardigheid nummer 2 op de route is het standbeeld van ‘De Mijnwerker’ van Frans Gast voor het gemeentehuis in de Geleenstraat. Ten eerste heet het kunstwerk ‘Licht’. In de beschrijving is er sprake van ‘een wedstrijd uitgeschreven onder kunstenaars voor een nationaal mijnwerkersmonument’. Nee, er werden vijf kunstenaars gevraagd en het moest een monument voor de Mijnstreek zijn.
Nee, ik ga niet ‘de klinge oeët de dieke zeuke’ (spijkers op laag water zoek). Wat ik wil duidelijk maken is dat de makers van deze wandeling inhoudelijk onzorgvuldig te werk zijn gegaan. Soms krijg ik zelfs de indruk dat ze het zelf niet weten en ook niet weten te vinden. Zo hoop ik dat alle kopers van deze wandeling architectuurliefhebbers zijn die Amsterdamse School kenmerken herkennen, want de tekst gaat daar van uit.
Ik noem nog een paar dingen. Henri Poels was geen bestrijder van de woningnood, maar woningbouw was voor hem een belangrijk wapen in de strijd tegen het socialisme. Niet Berden, maar Schunck was ‘destijds één van de vijf grote warenhuizen in “koopstad” Heerlen’. Het hoofdkantoor van Staatsmijnen werd ‘De Boerderij’ genoemd, zonder de toevoeging ‘witte’. Of dat in de volksmond gebeurde of dat het een vinding van de krant was, is nog onduidelijk. Lange Lies is 'de vrouw' van Lange Jan en niet zijn 'zus'. Het 17e eeuwse huis de Luijff is niet gebouwd door de apotheker die de gevelsteen boven de deur liet aanbrengen. Dat gebeurde namelijk pas begin 19e eeuw. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Kleine, maar (voor mij in ieder geval) zeer storende fouten. Een blunder is echter de bewering dat één van de oprichtende vergadering en van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) plaats had in Heerlen, in de ovale zaal van wat nu het Bèta-gebouw is. Een zogenaamd feit dat ik alsmaar weer hoor en lees in Heerlen. Zij is niet alleen het bewijs dat we Winkbülle zijn, maar ook dat wat er wordt beweerd altijd gecontroleerd moet worden. In het kort: de EGKS werd in 1951/52 opgericht. Het gebouw waarin de genoemde ovale ruimte zich bevindt werd in 1960 opgeleverd. Zie ook https://www.ouweleem.nl/waar/24-januari-2022
De gemeente Heerlen beweert recht te willen doen aan haar verleden en zegt bij monde van de wethouder haar culturele geschiedenis te willen bewaren en bewaken. Ik heb geen reden aan dat voornemen te twijfelen. Mensen worden echter niet beoordeeld op hun voornemens en bedoelingen, maar op hun daden. Ik hoop dan ook dat dit een beginners fout is. Een heel vervelende, dat wel. Niet alleen omdat hij makkelijk te voorkomen was. De gemeente heeft immers een stadshistoricus in dienst. Maar evenzo omdat er een geschiedenis wordt gepresenteerd die op veel punten feitelijk onjuist is en we het risico lopen dat dit de ‘waarheid’ zal worden. Kijk maar naar het voorbeeld van de EGKS. Het is echter vooral vervelend omdat dit de eerste impressie is van een museum dat (inter)nationale reikwijdte zal krijgen. Als in het museum op dezelfde manier de verhaalpen gehanteerd is als bij de wandelroute, ben ik een teleurstelling rijker.
Mijn advies: gooi alle exemplaren van Het mijnverleden op straat weg. Laat iemand met verstand van zaken er een halve dag naar kijken en redigeren en maak nieuwe. Er worden door de gemeente tienduizenden euro's uitgegeven aan consultants die 250 tot 300 euro per uur kosten, en dat geldt misschien ook wel voor vormgevers. Tip: maak er een geplastificeerde versie van en verkoop die voor 2 euro.
Ik hoop dat de gemeente zichzelf en onze geschiedenis serieus neemt en dus ervoor zorgt dat wat ze naar buiten brengt ook klopt. Ik zal me nooit schamen voor de geschiedenis van Heerlen. Ik hoop dat ik dat ook nooit hoef voor de manier waarop wij vanaf nu met onze geschiedenis omgaan.
Dat dit soort " fouten " nu zo gemaakt worden, is het bewijs dat er nu mensen mee bezig zijn die geen weet hebben van de Heerlense Mijnbouw. ! Men had b.v. ook oud Mijnwerkers kunnen vragen maar blijkbaar tellen die wat er nog zijn niet meer mee ? Weten zij, die nu daar mee bezig zijn wel/niet hoeveel werk en inspanningen het gekost heeft om dat Mijnmuseum in schacht 2 van de grond te krijgen ?? Voor mij is en blijft er maar EEN MIJNMUSEUM en dat is daar in schacht 2. Dat oude pand van Kneepkes ( waar de Gemeente al jaren mee in hun maag zit ) heeft geen enkele affiniteit met het Mijnverleden, jammer dat op…
Heerlen de op een na rijkste stad van Heerlen ?
Staat dat in de tekst ? Bedoeld zal wel zijn van Nederland (en niet stad maar gemeente)
Maar Heerlen was zelfs in Limburg niet de "rijkste" gemeente. Op de CBS Ranglijst van gemeenten met aantallen hoge inkomens stond Heerlen in 1955 op plaats 20, achter Geleen (9), Schaesberg (14), Brunssum (15), Beek (19) en net één plaats vóór Kerkrade (21). Tien jaar later stond Heerlen op plaats 70 en in 1975 op plaats 437.
Wie hoog van de toren blaast, moet oppassen niet naar beneden te vallen.