Nou, het was me het weekje wel. Frankrijk kiest een president die ze niet willen, omdat ze de andere kandidaat al helemaal niet willen; Poetin die Kiev toch weer onder vuur neemt; Vrouwe Fortuna die met Fortuna was; Feijenoord dat bewijst dat het helemaal geen nieuw stadion moet bouwen; onze koning die zijn verjaardag viert bij Van der Valk in Maastricht en Johan Derksen die toegeeft in zijn jonge jaren seksueel actief te zijn geweest met een kaars en daarvoor overal wordt ontslagen.
En in Heerlen? Daar blijft het muisstil als het gaat om de nieuwe coalitie; krijgt Frans Voncken op 1 juni de sleutel van het pand dat in Heerlen een ‘historisch-gevel-gesprek’ op gang heeft gebracht; had het Nederlands Mijnmuseum zijn pre-opening voor genodigden en lekte bijna al het nieuws uit over het bezoek van de Van Rossums aan onze stad brachten, hetgeen bij menigeen een ‘zie je nu wel’ ontlokte. Ja, ook bij mij!, toen ik de aflevering eerder deze week had ‘gestreamd’.
Was ik door dit alles verrast? Nou, nee. Ik beweer niet dat ik dit allemaal had kunnen voorspellen, zeker de stilte rondom de Heerlense coalitieonderhandelingen niet. Wat dat betreft wijkt Heerlen af van de rest van Nederland, waar het in dit opzicht vaak zo lek als een mandje is.

En wat te zeggen van de lofzang van onze nationale recht-voor-zijn-raap-Geschwister Sis, Vincènt en Maarten van Rossum? Nou, dat was te verwachten. Hoezo? Niet omdat ik Maarten van Rossum ken. Nou ja, kennen is een groot woord. We zijn enkele jaren collega’s geweest op het Utrechtse Instituut voor Geschiedenis. We werkten in hetzelfde gebouw, stonden samen aan de koffieautomaat en hebben ook wel eens een praatje gemaakt. Maar eigenlijk heb ik hem meer gezien tijdens zijn lezingen dan op het werk. Hoe dan ook, hij heeft een heel eigenzinnige kijk op de wereld. Hij plaatst zaken uit heden en verleden in een context en relativeert die vervolgens dusdanig dat het een karikatuur lijkt. Daarmee legt hij wel vaak de essentie van iets bloot en maakt hij zaken begrijpelijk. En alhoewel hij ook zo over van alles en nog wat een mening heeft, bereidt hij zich ongetwijfeld voor op de opnames voor televisie. Dat geldt ook voor zijn broer en zus. De Van Rossums hadden kennis van zaken, ze hadden zich ingelezen. Vincènts bewondering voor het Glaspaleis was volgens mij oprecht. Ik had hem graag nog wat meer gehoord over de architectuur in en de stedenbouwkundige ontwikkeling van Heerlen. Daarvoor zouden ze dan die tweede dag nodig hebben, zoals Sis aan het einde adviseerde. Zij zelf vertelde de verhalen in Kasteel Hoensbroek en over Pancratius met zichtbaar plezier. In de kerk van Heerlense patroonheilige hakkelde ze af en toe. Misschien kwam dat doordat Maarten steeds door haar verhaal heen praatte, omdat hij iets anders vond over de ‘Here Jezus’?

Hun gedegen voorbereiding op Heerlen bleek ook nog uit iets anders, namelijk wat ik hier wil aanduiden als ‘de bontjassenkwestie’. Maarten van Rossum verwoordde het op de enig juiste manier: ‘Er is een anekdote …’ Nu is betekent het woord anekdote ‘een grappig en kort verhaal over iets dat echt gebeurd is’. Met dat ‘echt gebeurd’ bedoelde Maarten echter niet, dat het verhaal over de Heerlens bontjassendichtheid echt is, maar dat het ‘echt’ zo is verteld. Door wie? Door Frans Timmermans, onze Limburgse Eurocommissaris. Zijn verhaal is opgeschreven door Marcia Luyten in haar boek ‘Het Geluk van Limburg’. Ik heb daar al eens eerder over geschreven. Dit is wat zij er letterlijk over schrijft:
‘PvdA-politicus Frans Timmermans, kleinzoon van een mijnwerker, groeide in die gloriejaren op in Heerlen. Zijn familie uit Den Haag reisde graag naar het zuiden. Wanneer Timmermans met zijn ouders Den Haag of Maastricht bezocht, vonden ze het er povertjes. Geen stad in Nederland droeg meer bontjassen dan Heerlen.’ Als u het wilt opzoeken: bladzijde 182, einde derde alinea.
Ik doe geen afbreuk aan de herinnering van Frans Timmermans. Wie ben ik te zeggen dat die niet klopt. Ik plaats er wel een paar kanttekeningen bij. Timmermans is geboren in 1961 in Maastricht. Tot 1975 heeft hij in het buitenland gewoond. Dat is dus de periode van de bezoekjes met familie aan Heerlen. Ervan uitgaand dat Timmermans geheugen misschien iets beter is dan gemiddeld heeft hij herinneringen vanaf zijn 4e jaar. Vanaf 1965 dus. De periode dat de afbouw ging beginnen en dus niet de jaren vijftig waarin Luyten deze anekdote plaatst. Daarnaast is algemeen bekend dat Den Haag de stad van de ‘kale kak’ werd genoemd, omdat midden- en bovenklasse zich daar vaak beter voordeden dan ze waren. En Maastricht? Dat is gered door de komst van de universiteit, zoals Van Rossum terecht stelde. Dat was rond 1970. Dus daarvoor stelde onze provinciehoofdstad niet zo bijster veel voor als het ging om weelde. Iets dat nu ook te lezen is in het pas verschenen boek over de Stokstraat. Dus waar vergeleek Timmermans Heerlen mee? Met twee steden die ooit een rijke bovenlaag hadden, maar die waren verworden tot schamele residenties waar het beste al lang vanaf was. Als er Brussel had gestaan, een stad waar hij had gewoond, was het een ander verhaal geweest.

Kortom: van dat hele ‘bontjassenverhaal’ klopt helemaal niets. Maar dat het opduikt in een televisieprogramma met een serieus historicus, geeft aan hoe hardnekkig deze voortdurend opduikende journalistieke schimmel is. Van Rossum kan het dan nog zo genuanceerd brengen. Zelfs Maartens enigszins spottende glimlach kan niet voorkomen dat De Limburger, in de editie van vrijdag 29 april, opnieuw de suggestie van juistheid wekt: ‘Dat Heerlen al in de jaren dertig over zo’n chic modehuis beschikte’, was uniek volgens Maarten. En dan, in de krant tussen aanhalingstekens om aan te geven dat het een citaat is: ‘,,Heerlen had de grootste bontjassendichtheid van Nederland” ‘. Niets over het feit dat hij dit kort daarvoor als anekdote bestempelde en daarbij lachte. Dit is wat ik bedoel met ‘journalistieke schimmel’. We hebben het opgelopen via Marcia Luyten en alhoewel de ‘dokteren’ historici, inclusief professor Maarten van Rossum op nationale televisie, zeggen dat je het alleen veilig moet gebruiken, de bijsluiter goed moet lezen en het op de juiste manier moet aanbrengen, wordt dit advies door de dames en heren journalisten volkomen genegeerd, zodat de schimmel zich verder kan verspreiden. En dat doet hij. Want mocht u volgende week naar de opening van het Nederlands Mijnmuseum gaan dan hangt hij daar: een bontjas. Ongetwijfeld voorzien van commentaar waarvan ik hierboven heb laten zien dat het lariekoek is.
Ik heb begrepen dat het museum dit soort verhalen ‘urban myths’ wil gaan noemen. Dat kan, maar ik zie het als een taak van een museum om dit soort verhalen ten sterkste te ontkrachten. Ze mogen en moeten blijven, maar enkel als anekdote en niet meer dan dat. Ik ben echter bang dat het kwaad al is geschied. Er zijn immers ook nog steeds veel mensen die naar aanleiding van De Geur van Kolen denken dat Heerlens burgemeester Van Grunsven in de Tweede Wereldoorlog (toch op zijn minst een beetje) fout was, terwijl ook deze ‘urban myth’ al lang door wetenschappelijk onderzoek (met bronnenverantwoording) naar de mesthoop van de geschiedenis is verbannen. Misschien is dat wel het probleem: op mesthopen gedijen schimmels immers.
Als de pers dit soort anekdotes of ‘urban myths’ ongenuanceerd blijft herhalen, is zij in mijn ogen een nagel aan de doodskist van de geschiedbeoefening. Wanneer musea dezelfde weg volgen is het einde zoek.
Ik realiseer mij dat ik in deze kwestie het risico loop een soort Cato de Oudere te worden. Hij was senator in de tijd dat de Romeinen met de Carthagers vochten om de heerschappij op de Middellandse Zee. Hij besloot zijn toespraken ongeacht het onderwerp steevast met de uitspraak: ‘… en voor de rest ben ik van mening dat Carthago met de grond gelijk gemaakt moet worden.’ Uiteindelijk deden de Romeinen dat ook. In 149 voor Christus verklaarden zij de Carthagers opnieuw de oorlog. Drie jaar later was hun hoofdstad een ruïne. En Cato? Hij was toen ook net drie jaar dood. Ik hoop niet dat dit ook mijn lot is. Zo bont zullen ze het toch wel niet maken? Voor de zekerheid schrijf ik het dan toch maar uit.
… en voor de rest hoop ik dat de bontjas in het Nederlands Mijnmuseum zo snel mogelijk door motten helemaal wordt weggevreten.
De foto van de getoonde bruine bontjas is een 'still' uit een promotiefilmpje van het Nederlands Mijn Museum.
Comentários