Licht, daarover ging het deze week regelmatig op ouweleem. Het ‘licht’ dat ergens wordt gebracht, dat zorgt dat wij elkaar kunnen zien, letterlijk, maar ook figuurlijk. ‘Licht’ zorgt voor verbinding.
Gaandeweg de Covid-19 pandemie hebben we gemerkt hoe het is om die verbinding kwijt te raken. Te zien hoe het ‘licht’ werd gedempt. Het Ouweleem-team is dan ook blij en aangenaam verrast dat de Heerlense ouwe leem een beetje kan helpen die verbinding te herstellen en zelfs nieuwe verbindingen maakt. De reacties op onze verhalen zijn een aanmoediging. Het blijkt dat Heerlenaren wel degelijk ‘gruuëtsj’ zijn op hun stad. Steeds meer mensen spreken dat ook uit, al gaat het dan wel nog vaker over de stad zoals ze vroeger was. Maar het besef dat lang niet al het moois weg is, dat we het alleen meer moeten oppoetsen, groeit geleidelijk. Ook daar is dus sprake van ‘verlichting’, van inzicht.
Ik ervaar dat ook zelf. Naast de, wat ik maar even ‘klik’-reacties noem (de duimpjes etc.), is er ook regelmatig sprake van ‘correspondentie’, al dan niet openbaar. Een enkele keer leidt die, zelfs in corona-tijd, tot een echte ontmoeting. Daar wil ik het over hebben.
In de aanloop naar de lancering van www.ouweleem.nl plaatste ik op 28 december 2021 een artikel over het pand hoek Gasthuisstraat/Pancratiusstraat. Het voormalige gebouw van het BeambtenFonds voor de Mijnindustrie (B.F.M.), waar lange tijd ook het reisbureau van Lissone Lindeman was gevestigd. Door een post op Facebook kwam ik erachter dat zich in het trappenhuis van dit gebouw vier bijzondere ramen bevinden. Ik was aangenaam verrast dat ik werd uitgenodigd die te komen bekijken en ik kreeg extra informatie over de geschiedenis van de plek waarop het pand staat.
Vroeger stond er huis ‘Den Helm’, dat later, naar zijn bewoners, huis Goltstein werd genoemd. In de Tweede Wereldoorlog werd het, evenals het tegenoverliggende Volkshuis door brandbommen verwoest. De ruïne, bijgenaamd ‘Het Rattenpaleis’, werd pas in 1951 afgebroken. De nieuwbouw voor het B.F.M. werd eind 1956 opgeleverd. Het ontwerp was niet van Gerard Holt, zoals ik eerder schreef, maar van H.F.J. Stoks en A. Schwencke. Een degelijk gebouw, ‘zoals je ze niet meer tegen komt’, concludeerde de taxateur na de verbouwing van de eerste tot en met vierde etage van het complex tot appartementen. De mijnondernemingen bezuinigden immers niet op bouwmateriaal.
Toch is het pand geen beton. Aan de straatkant geven de overhangende verdiepingen en de ruimte tussen de ondersteunende zuilen op de begane grond het gebouw een enigszins ‘licht’ karakter. Dat ‘lichte’ geldt zeker voor het trappenhuis, waar zich misschien wel het mooiste element van het pand bevindt. Dat is helaas alleen van binnen te zien. Daar bevindt zich op elke tussenverdieping een groot raam met afbeeldingen van opgelegd glas. Zij zijn gemaakt door de Maastrichtse glazenier Frans Slijpen. De door hem gebruikte techniek was in 1956 revolutionair te noemen. Slijpen was baanbreker in Limburg met dit zogenaamde ‘radicalere glasapplikeerwerk’, zoals de pers het noemde. Het was het tweede werk met dit nieuwe procedé in Limburg. Bij het nieuwe kantoorgebouw van de Sphinx in Maastricht paste Slijpen het voor het eerst toe. In Heerlen koos Slijpen niet voor traditionele symbolen, maar verbeeldde hij de steenkool van zijn ontstaan tijdens het Carboon tot zijn moderne toepassing als energiebron.
Het eerste raam, van beneden af gezien, laat de planten zien waaruit tijdens het carboon de steenkool ontstaat. Het tweede raam verbeeldt de wording van de steenkool(lagen). Het derde venster geeft de ontginning van de energiebron weer. In het vierde tenslotte, is de weldaad van de steenkool voor de mensheid uitgebeeld. De ramen waren allen geschenken aan het B.F.M, respectievelijk van de Gezamenlijke Steenkolenmijnen, de Beheerders van het B.F.M., de gezamenlijke pachters van het B.F.M. en de Katholieke Vereniging van Mijnbeambten.Het patent op de appliqueer-techniek was in Nederland in de handen van de firma F. van Tetterode. De kunstenaar maakte zijn ontwerp, leverde dit en de op maat gemaakte materialen aan en bij van
Tetterode werd alles op de juiste manier ‘opgeplakt’. Het gebruik van deze techniek leverde voor de kunstenaar ook moeilijkheden op. Het was bijvoorbeeld onmogelijk om te schilderen. Gradaties in tint moesten worden aangebracht met zandstralen of zandetsen. Ramen in dit procedé waren dan ook aanzienlijk duurder dan het traditionele glas-in-lood. De ramen in het B.F.M.-gebouw werden uitgevoerd in wit, grijs, zwart en enig geel. Volgens een recensie in De Tijd waren ze goed gelukt ‘door een knappe, sierlijke lijnvoering en een aangenaam evenwicht in tinten.’
In Heerlen is sinds kort sprake van ‘verborgen parels’ en dat we die cultuurhistorische ‘schatten’ moeten behouden. Binnenkort komt de gemeente met een eigen monumentenlijst. Het onlangs ‘ontmantelde’ pand op de hoek Saroleastraat/Dautzenbergstraat heeft al 45.000 euro uit het gevelfonds ontvangen. In een eerder artikel heb ik de cultuurhistorische waarde van dat pand deels geduid. De ramen in het B.F.M.-gebouw staan in dat opzicht naar mijn idee boven genoemd pand. Ze zijn niet alleen veel expressiever en vertellen een eigen verhaal, maar zijn ook kunsthistorisch van groter belang, als een van de eersten in zijn soort in Limburg en waarschijnlijk Nederland (en nu misschien wel de eerste – staat het Sphinx-gebouw uit de jaren vijftig er nog?). Daarnaast is Frans Slijpen een zeer gewaardeerde kunstenaar.
Ik leg hier de nadruk op, omdat de ramen in slechte staat verkeren. De opgelegde stukjes glas laten los. Uit angst voor beschadiging laat de Vereniging van Eigenaren van ‘Résidence de Lisone’ (zoals het pand nu heet) deze ramen niet wassen. Restauratie is voor de Vereniging alleen te duur. Hier dreigt bijzonder Heerlens, Limburgs en misschien wel Nederlands cultureel erfgoed verloren te gaan. Ik juich toe dat het gevelfonds het herstel van een pand als dat in de Sarool ondersteunt. Maar wie goed in de binnenstad rondkijkt zal zien dat we veel meer van die panden hebben, waarvan een deel al in goede staat (behoudens misschien de winkelpui op de begane grond). Ik wil niet zeggen dat er bij het pand in de Sarool sprake is van dertien in een dozijn, maar het is bij lange na niet zo uniek en vertelt zeker niet zo’n iconisch verhaal als de ramen in het voormalige B.F.M.-gebouw. Voor een vergelijking op basis van uiterlijk zie de bijgaande foto's van 12 Heerlense panden.
Er is wel een belangrijk verschil: de ramen zijn niet openbaar, niet voor iedereen te zien. Maar dat mag toch geen belemmering zijn? In een van mijn vorige blogs schreef ik over vermist en verdwenen Heerlens cultureel erfgoed (ik kom daar in een later blog nog op terug). Daar zaten ook schilderijen bij die met belastinggeld zijn gekocht, maar die de burgers niet of nauwelijks kunnen gezien. De bewoners van het B.F.M.-pand willen graag dat Heerlen kennis neemt van hun prachtige ramen, maar natuurlijk niet als dit betekent dat ze iedereen zo maar binnen moeten laten. Ik hoop dat het gevelfonds of een andere subsidiepot ook in het behoud van dit erfgoed voorziet. Ik denk dat de bewoners van Résidence de Lisone de dames en heren die na de gemeenteraadsverkiezingen hierover beslissen graag dezelfde kans bieden als ik heb gekregen. Bijgaande foto’s gaven alvast een voorproefje.
Voor deze blog ben ik grote dank verschuldigd aan M. en F., bewoners van een appartement in de Résidence de Lisone.
Fijn weekeinde en …
Blieëf grave!
留言