Van links naar rechts: Burgemeester Marcel van Grunsven tijdens het bezoek van Koningin Wilhelmina op 25 maart 1945; Wilhelmina ontmoette die dag enkele Heerlense burgers, rechts staat Van Grunsven; deel van een artikel uit Strijdbaar Nederland van 31 maart 1945. (Foto's: Rijckheyt)
Eergisteren, 5 mei, Bevrijdingsdag, bezocht ik met een bevriend historicus en onze partners de nieuwe locatie van het Nederlands Mijnmuseum. Vol verwachting ging ik door de glazen deuren en kwam in de grote ruimte waar het Zwart wordt uitgebeeld, een van de vier thema’s waarmee de makers van het museum het verhaal van de Nederlandse steenkolenmijnbouw willen vertellen. We werden vriendelijk begroet door de medewerkers en terwijl mijn vrouw de kaartjes kocht viel mijn oog op de vitrine die onderdeel uitmaakt van de balie. Daarin lagen een aantal boeken, bedoeld voor de verkoop. Van mijn opgewekte en enigszins uitgelaten stemming, zo’n nieuw museum, zeker in je eigen stad, is toch iets spannends, was opeens weinig over. Ik was hogelijk verbaasd en misschien wel lichtelijk in shock. Het duurde even voordat ik mij herpakte en weer echt ‘aanwezig’ was.
In 2012 schreef ik voor het historische tijdschrift ‘Het Land van Herle’ een artikel over Heerlens burgemeester Marcel van Grunsven. In dat jaar was het 50 jaar geleden dat de Heerlenaren afscheid hadden genomen van de man die hun gemeente niet alleen 36 jaar als burgervader had gediend, maar die Heerlen in die periode ook door een economische crisis en een oorlog had geleid, en onder wiens bezielende leiding het grote dorp Heerlen een echte stad was geworden. Er werd, enigszins tegen zijn zin, een plein naar hem genoemd, er werd een gemeentelijke cultuurprijs die zijn naam droeg ingesteld, hij werd ereburger van de stad en kreeg namens de bevolking een auto als afscheidscadeau. Kunstenaars hadden een dichtbundel voor hem samengesteld en er was een lichtstoet met defilé van bijna 60 Heerlense verenigingen en organisaties die hun burgemeester uitzwaaiden en hem met zijn eigen afscheidsgroet, ‘Glück Auf’, alle goeds wensten.
Van Grunsven speelde tijdens de Tweede Wereldoorlog een belangrijke, initiërende rol in de organisatie van het verzet in Heerlen. Hij zorgde er onder andere voor dat het voltallige brandweercorps bezet werd met verzetsstrijders, een NSB gezinde politiecommissaris in Heerlen niet werd benoemd en een hoge NSB-ambtenaar werd ontslagen. In samenwerking met politiecommissaris Spaen regelde hij dat inwoners die de Duitsers wilden oppakken tijdig werden gewaarschuwd, zodat ze konden vluchten. Zijn vertragingstactieken zorgden ervoor dat de Maria Christinawijk niet werd afgebouwd en er nauwelijks ‘ausgebombte’ Duitsers werden gehuisvest. De Joodse inwoners van Heerlen droegen hem na de oorlog op handen voor de pogingen die hij tijdens de oorlog had gedaan om hun levens te redden. Koningin Wilhelmina zou hem (volgens een van de voormalige verzetsstrijders) bij hun eerste ontmoeting hebben begroet met de woorden: “Eindelijke een echte burgemeester!”. In haar ogen had hij de richtlijnen die burgemeesters voor de oorlog hadden gekregen goed opgevolgd: hij was aangebleven en had de bevolking naar eer en geweten zo veel mogelijk beschermd, zonder zich (onnodig) schuldig te maken door met de bezetter mee te werken. Volgens zijn jongste zoon voedde de burgemeester zijn kinderen op met veel respect voor de mijnwerkers en maakte ze duidelijk dat zij de mijnwerkers altijd in ere moesten houden.
Foto's: Rijckheyt.
Ik werd dan ook vervuld van schaamte en verdriet toen ik in de vitrine van het, door de gemeente grotendeels gefinancierde en gepromote, Mijnmuseum vrij prominent een door een Heerlense journalist geschreven boek zag liggen dat de erfenis en het blazoen van burgemeester Marcel van Grunsven op een ernstige wijze bezoedelt door de suggestie te wekken en bij lezers zelfs het idee laat ontstaan, dat deze burgemeester tijdens de Tweede Wereldoorlog een scheve schaats zou hebben gereden, of sterker gezegd ‘fout’ zou zijn geweest. Mijn gevoel werd niet alleen ingegeven doordat ik dit lasterlijk geschrift daar op Bevrijdingsdag zag liggen, maar ook omdat ikzelf met twee andere wetenschappers, waarvan een gepromoveerd op het Limburgs verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, onomstotelijk heb aangetoond dat waar het ging om de rol van Van Grunsven in de oorlog, dit schrijfsel in de papierversnipperaar diende te verdwijnen.
Het herinnerde mij ook weer aan de Heerlense raadsvergadering die werd gehouden vlak na het verschijnen van het boek. In die vergadering werd B&W met veel bombarie gevraagd of ze kennis hadden genomen van de ‘ontdekking’ die de journalist in zijn familiegeschiedenis over het ‘onbekende oorlogsverleden’ van Van Grunsven had beschreven. En of ze, wanneer zijn verhaal klopte, ook van mening waren dat het Van Grunsvenplein dan een andere naam moest krijgen.
Wetenschappelijk onderzoek wees uit dat de auteur van het boek dat Van Grunsven in een kwade reuk probeerde te zetten, het verhaal had opgeblazen. Er was geen sprake van ‘geheime dossiers’ zoals de familiechroniqueur beweerde. Bovendien baseerde hij zich op bronnen uit NSB-kringen. Deze rechtsextremisten wilden na de oorlog wraak nemen op Van Grunsven. Waarschijnlijk omdat hij hun tijdens de bezettingsjaren zo had dwarsgezeten. De aantijgingen van deze collaborateurs waren 70 jaar geleden, tijdens het ‘zuiveringsproces’ dat de burgemeester net als vele andere Nederlandse gezagsdragers en ambtenaren onderging, al als onzin van de hand gewezen. De auteur had deze rechts-extremistische en stinkende oude koeien uit de sloot gehaald en ze als een ‘onbekende’, door hem achterhaalde ‘waarheid’ in zijn familiegeschiedenis verwerkt. Sensatie verkoopt immers. Het wetenschappelijke onderzoek, getiteld ‘Eindelijk een echte burgemeester. Feiten en fabels over burgemeester Marcel van Grunsven 1940-1946.’, toonde aan dat de auteur zeer onzorgvuldig met de feiten omging toen hij suggereerde dat van Grunsven fout was geweest in de oorlog. Wat hij had gedaan kon worden bestempeld als een poging tot geschiedvervalsing.
Limburgs Dagblad 8 december 1961
Vlak nadat ‘Eindelijk een echte burgemeester’ de literaire stinkbom van de journalist wetenschappelijk gezien onschadelijk had gemaakt, werd er voorafgaand aan een plenaire raadsvergadering aan elke fractie een exemplaar van ‘Eindelijk een echte burgemeester’ overhandigd. Burgemeester en Wethouders hadden al eerder exemplaren gekregen. Behalve een schriftelijk bedankje van een enkele fractie vernamen de onderzoekers daarna niets meer van B&W en de raad. De hele kwestie leek opeens vergeten. De eerst zo verongelijkte raadsleden deden de zaak nu af als ‘iets van historici’. Blijkbaar schaamden ze zich dat ze zo snel hadden geoordeeld en dat achteraf bleek dat ze dat hadden gedaan op basis van valse, en vrij snel na de oorlog al als onzin bestempelde beschuldigingen uit het rechts-extremistische kamp van de NSB.
Limburgs Dagblad, 28 december 1961
Dat is nu bijna 8 jaar geleden.
Ik ben voor de vrijheid van het woord. Voltaire zei al: "Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen." Ik ben het met hem eens. Maar mag ik het vreemd, nee zelfs onbehoorlijk, onwenselijk, onwaardig en zelfs onvergeeflijk vinden, dat een gemeente via een aan haar gelieerde instelling pontificaal een boek etaleert en verkoopt, waarvan ze weet, of in ieder kan/moet weten, dat het de naam van een van de belangrijkste burgers uit de moderne geschiedenis van de stad aantoonbaar onterecht door het slijk haalt? En dat terwijl er vele tientallen boeken over de mijnstreek en de mijnbouw zijn geschreven die wel op een verantwoorde manier historische bronnen gebruiken.
Ik schaam mij voor mijn stad en dat had ik nooit voor mogelijk gehouden, want ik ben mijn hele leven al ‘grueëtsj inne Winkbüll te zeen’. Ik draag mijn stad en haar geschiedenis, heden en toekomst een warm hart toe. Sinds mijn terugkomst dertig jaar geleden heb ik daar op diverse manieren altijd veel energie ingestoken en doe dat nog steeds.
En dan moet ik, nota bene op Bevrijdingsdag, me gaan schamen voor mijn stad. Schamen, omdat het Nederlands Mijnmuseum ervoor kiest slechte fictie te promoten in plaats van uit een groot aanbod van literatuur over de mijnbouw een verantwoorde selectie te maken. Schamen voor de manier waarop het Nederlands Mijnmuseum, en daarmee ook indirect de gemeente, omgaat met de erfenis van onze meest invloedrijke en langstzittende burgemeester.
Het maakt me ook verdrietig, omdat ik de hoop had en het gevoel kreeg dat Heerlen zijn geschiedenis nu juist opnieuw serieus neemt, er trots op is en er werkt van maakt. Terwijl ik dit schrijf merk ik dat ik boos word. Dus stop ik, maar niet zonder nogmaals te benadrukken dat ik vind dat het door mij gewraakte boek zijn kolenstank overal moet kunnen verspreiden, maar dat het ronduit schandalig is dat het Nederlands Mijnmuseum en ook de gemeente, onder andere bij monde van de mensen van De Heerlense School, dit smaadschrift blijven aanprijzen en zelfs verkopen.
Marcel J.M. Put
Comentarios