top of page
Homepage modder.jpg
  • Foto van schrijverouweleem

Het Verhaal van Heerlen

Bijgewerkt op: 11 apr. 2022



Ik wil het met u hebben over boeken. Boeken over de geschiedenis van onze stad. Prachtig geschreven boeken, goed verkochte boeken en ook door velen ‘omarmde’ boeken.

Heerlen is bezig zijn verhaal te vertellen. Of beter gezegd, zijn verhalen, want de geschiedenis bestaat uit veel verhalen en die passen op een of andere manier in elkaar. Als het om ‘Het (geschied) Verhaal van Heerlen’ gaat, lijkt ‘De Heerlense School’ een belangrijke kracht te zijn. Dit is een lovenswaardig initiatief van de SP-leden Ron Meyer en Chris Hesse, waarbij het onderzoeken, bewaren en presenteren van de verschillende Heerlense verhalen centraal staat. In hun voorstel schrijven zij: ‘De geschiedenis van Heerlen is eerder bij verschillende gelegenheden en in verschillende vormen verteld.’ Als voorbeelden noemen zij het Jaar van de Mijnen en drie boeken: ‘De Geur van Kolen’ (2013) van Joep Dohmen, ‘Het Geluk van Limburg’ (2015) van Marcia Luyten en ‘Moderne Tijden’ (2019) van Joos Philippens.

Ik heb daar een heleboel vragen bij. De belangrijkste: is het terecht dat ‘De Heerlense School’ deze boeken naar voren schuift als voorbeelden van ‘Het Verhaal van Heerlen’? Om die vraag te kunnen beantwoorden zal ik voor elk afzonderlijk boek beschrijven:

- waarover het gaat en

- hoe de auteurs de geschiedenis van onze stad, ’Het Verhaal van Heerlen’ naar voren brengen



In ‘De Geur van Kolen’ beschrijft gelauwerd onderzoeksjournalist en stadsgenoot Joep Dohmen zijn Heerlense familiegeschiedenis. Logischerwijs heeft hij het daarin over Heerlen en het boek wordt daarmee ook een beetje stadsgeschiedenis. De auteur beschrijft globaal de ontwikkeling van de stad als decor waartegen de eerste Heerlense generaties Dohmen leven. Het dorp waarin zijn betovergrootvader zich in 1864 vestigde werd langzaam de mijnstad, waarin zijn vader in 1938 slaagt aan de Hoogere Burger School (HBS) van het Bernardinuscollege. Dit verhaal beslaat ongeveer een derde van het boek en ‘Het Verhaal van Heerlen’ is gebaseerd op tal van andere verhalen die er over deze periode zijn geschreven. Hetzelfde geldt voor de naoorlogse periode, waarin het familiegehalte een stuk groter is, omdat daar meer over bewaard is en Dohmen nog uit zijn eigen geheugen en dat van familieleden kan putten. Het middendeel gaat over Heerlen in de Tweede Wereldoorlog en Dohmens oom Albert, in die tijdens de bezetting burgemeester van Echt werd. Op de tekst op achterflap van zijn boek, zeg maar de ‘trailer’ voor de lezer, staat: ‘Zo blijkt burgemeester Marcel van Grunsven (…) een onbekend oorlogsverleden te hebben.’ Dat gaat niet direct over Dohmens familie, maar ze had er wel mee te maken en de vader van Joep gaat na de HBS bij de gemeente werken. Hier wordt zijn geschiedenis problematisch. Hij wekt de suggestie dat de burgemeester, die tot dan in Heerlen bekend stond als een ‘goede’ oorlogsburgemeester, in die tijd een scheve schaats gereden zou hebben. Dohmens beweringen over de oud-burgemeester waren in 2013, toen het boek verscheen, voor de SP aanleiding B&W om een nader onderzoek te vragen. Het college wilde daartoe zelf geen opdracht geven. Een aantal historici, waaronder ik, startten daarom een eigen onderzoek om te zien of er uit de bronnen die Dohmen had geraadpleegd een ander beeld naar voren kwam dan het tot dan bestaande.



Het resultaat van het onderzoek werd opgeschreven in een boek, getiteld ’Eindelijk een echte burgemeester. Feiten en fabels over Marcel van Grunsven 1940-1946’. Deze publicatie maakte duidelijk dat Dohmen zijn bronnen ten aanzien van Van Grunsven systematisch slechts gedeeltelijk en voortdurend in het nadeel van de burgervader had gebruikt. Ook bleek dat hij niet doorzien of genegeerd had, dat de klachten die na de oorlog over Van Grunsven werden ingediend afkomstig waren uit de hoek van collaborateurs. Alle raadsfracties kregen een exemplaar van het boek. Zo groot als de koppen over Van Grunsvens vermeend ‘fout zijn’ eerst waren, zo stil bleef het na de publicatie van ‘Eindelijk een echte burgemeester’. Er werden na al die ophef, die zelfs de landelijke pers haalde, niet eens excuses aangeboden aan de nabestaanden van de burgemeester, die onze stad 36 jaar had gediend.

Een tiende deel van Dohmens verhaal, de pagina’s over oud-burgemeester Van Grunsven, is journalistiek gefabriceerde laster van een journalist die door de bomen het bos niet meer zag, of dat niet wilde zien met het oog op de verkoop van zijn boek. Slecht nieuws en schande verkopen immers bijna net zo goed als seks. Zeker als de verhalen erover goed geschreven zijn, en dat is ‘De Geur van Kolen’. Het leest gemakkelijk. Te gemakkelijk, voor de argeloze lezer. Behalve het gelogen ‘kletsverhaal’ over burgemeester Van Grunsven voegt ‘De Geur van Kolen’ weinig toe als het gaat om ‘Het (historische) Verhaal van Heerlen’.



Marcia Luyten laat haar lezers in ‘Het Geluk van Limburg’ meeleven met Sjaak (Vinders), een jongen die opgroeit in een klein mijnwerkersgezin, dat deel uitmaakt van een grotere mijnwerkersfamilie en van een mijnwerkersbuurt in Kerkrade, de Heilust. De persoonlijke insteek, het beschrijven van een leven van (een bekend) iemand van vlees en bloed, doorspekt met het geschiedverhaal van de regio, werkt erg goed. Daarnaast is het boek prachtig geschreven. Bovendien is er de verdienste dat door dit boek het verhaal over de mijnbouw in Limburg mensen van buiten de provincie heeft bereikt.

Luytens boek wordt door velen als een geweldig, en door ‘De Heerlense School’ zelfs als ‘geniaal’, betiteld. Als het om het historische verhaal van Heerlen gaat zijn er echter wel wat problemen. Ten eerste gaat Luytens boek niet over Heerlen. De gemeente wordt af en toe genoemd, maar niet meer dan dat. Ja, maar het gaat toch over de mijnen en die waren er in Heerlen toch ook? Dat klopt, maar haar verhaal over de mijngeschiedenis is flinterdun en het wemelt van de grote en kleine fouten, suggestieve zinsneden en onbewezen beweringen. Vaak dienen ze om het verhaal smeuïg te houden en daar slaagt de schrijfster ook in. Een verschil met Dohmen is dat Luyten volgens mij nergens heeft beweerd dat hetgeen ze schreef historisch correct is. Ze haalt vaker andere auteurs aan, die dan een bepaalde bewering doen, om zich niet te branden aan dingen die ze niet weet, maar die wel goed in het verhaal passen dat ze wil vertellen. Een voorbeeld daarvan is de bewering dat de mijnen Nederland uit de Eerste Wereldoorlog hebben gehouden. Daar verwijst Luyten naar Nic. Tummers. Ze doet echter ook zelf uitspraken over de geschiedenis en gaat daarbij regelmatig in de fout. Meestal betreft het dan generalisaties, zoals de opmerking dat alle mijnwerkershuizen voortuinen hadden (blz. 61) en een kwalijke simplificatie van de Blut und Boden-ideologie gekoppeld aan het leven in de kolonie (blz 86-87). Niet alleen de ‘hoge heren’ van de mijnen spraken ‘Hoog-Hollands’, zoals Luyten stelt (blz. 78). Dat deden de Friese, de Groningse, de Drenthse en de Zeeuwse arbeiders en hun gezinnen, die naar de Mijnstreek kwamen ook. Adolf Hitler heeft zijn Rijksarchitect Albert Speer nooit naar Heerlen gestuurd om te zien of en hoe de koloniebouw in het Derde Rijk bruikbaar was. (blz. 86). Ook laat de schrijfster de april-mei staking van 1943 in de Limburgse mijnen beginnen. Dat is natuurlijk met het oog op de geschiedenis van Jack Vinders heldhaftiger dan de realiteit, waar dit openlijke verzet tegen de bezetter bij Stork in Enschede begint. Er heeft nooit een rouwadvertentie van Jack Vinders’ opa aan moeders kant in de Limburger Koerier gestaan. Zeker niet eentje met twee engelen, die de eerder overleden kinderen moesten symboliseren. Luyten vond blijkbaar dat het verhaal iets meer drama nodig had en die engelen gaven dat. (blz. 88) Dat mag natuurlijk, maar hier vond ik het kwalijk, omdat Luyten er een bron bij vermeldt en de bewering zodoende extra kracht bij zet, eigenlijk ‘waar’ maakt. Bij controle bleek echter dat het om de aankondiging van de gemeente gaat (zie afbeelding). Dat lijkt op bewuste misleiding.

Limburger Koerier provinciaal dagblad, 15 september 1927

Het laatste dat ik hier inhoudelijk over ‘Het Geluk van Limburg’ naar voren breng is een onbewezen en ongenuanceerde bewering uit haar boek. Het betreft de ‘bontjassenquote’. Waarom? Hij is inmiddels helaas gemeengoed geworden op een manier die suggereert dat mijnwerkersvrouwen zich in de jaren vijftig bontjassen konden permitteren. Een bontjasje gaat zelfs deel uit maken van het geschiedverhaal van het binnenkort te openen Nederlands Mijnmuseum. De uitspraak is overigens afkomstig van Eurocommissaris Frans Timmermans, wiens grootouders arbeiders waren, maar zijn ouders zeker niet. Luyten heeft hem handig gebruikt. Ze weet natuurlijk hoe ze de aandacht van haar collega’s moet trekken. Het heeft echter, waarschijnlijk onbedoeld, de beeldvorming sterk en op een historisch onverantwoorde manier beïnvloed. Kortom, een mooi, goed geschreven boek, maar geen basis voor ‘Het Verhaal van Heerlen’.



Het laatste boek is ‘Moderne Tijden’ van Joos Philippens. Het beschrijft de relatie tussen burgemeester Marcel van Grunsven en de architect Frits Peutz tussen grofweg 1920 en 1970. Het boek is een vie romanceé. ‘Het verhaal is gebaseerd op historische feiten en beoogt een levendig beeld te schetsen van de mijnen en de zeer vooruitstrevende architectuur in Heerlen’ aldus de auteur. Dat betekent bijvoorbeeld dat de receptie bij de opening van de Royal echt heeft plaatsgevonden en dat bepaalde gasten er waren, maar dat de gesprekken tussen hen door de schrijver zijn bedacht op basis van zaken die toen speelden. Ook Philippens heeft dus dingen bedacht. Het verschil met de beide andere auteurs is dat hij zijn bronnen in het boek heeft opgenomen en een website heeft waar geïnteresseerden nog verder kunnen kijken welk materiaal hij hoe heeft gebruikt. Philippens schrijft evenmin een geschiedenisboek als overzichtswerk, maar hanteert wel de werkwijze van een historicus: bronverantwoording. Iedereen die dat wil kan zien is wat feiten zijn en wat fictie. Wat ‘Het Verhaal van Heerlen’ betreft is ‘Moderne Tijden’ daarnaast een mooie sfeertekening, want ook Philippens heeft een erg goede pen. Met ‘Moderne Tijden’ lees je een boek over de relatie tussen twee vooraanstaande, zeer karakteristieke mannen die een stad willen vormgeven en leer je ondertussen iets over de geschiedenis van die stad. In Philippens geval meestal iets dat algemeen als feit is geaccepteerd.


De schrijvers van de door de ‘Heerlense School’ aangeprezen boeken zijn allemaal journalisten. Hun publicaties zijn geen van allen echte geschiedenisboeken, maar met historische gegevens doorspekte verhalen over personen, die alleen bij ‘Moderne Tijden’ van Joos Philippens goed te controleren zijn. Mijn conclusie is dan ook dat van deze drie prachtig geschreven boeken er slechts één voor ‘Het Verhaal van Heerlen’ is te gebruiken en dat is ‘Moderne Tijden’ van Joos Philippens.


Het verbaast mij heel erg dat er bij het maken van ‘Het Verhaal van Heerlen’, zoals de ‘Heerlense School’ en in haar kielzog de ‘Ziel van Heerlen’ dat willen, geen enkele historicus of andere inhoudsdeskundige van naam en faam is betrokken.* Een beetje inhoudelijke expertise kan toch geen kwaad, zou je zeggen. Die is er gelukkig wel bij de wethouder van Cultuur, Jordy Clemens, een voormalig geschiedenisdocent. Maar ja, Clemens is lid van de SP en al een tijdje ‘uit het vak’. Dus het is maar de vraag of hij een rol wil en kan spelen bij de ‘ontheiliging’ van de twee op hun historische inhoud en weergave van de Heerlense geschiedenis gewraakte boeken.

Ik hoop dan ook dat de ‘Heerlense School’ en de ‘Ziel van Heerlen’ zelf zich realiseren dat je voor het kennen, duiden en presenteren van de geschiedenis niet alleen interessant moet kunnen schrijven, maar ook kennis van zaken moet hebben en integer te werk moet gaan.

Ik pleit dan ook voor het motto: Went inne get van Heële zeet … dan mot dat waal te bewieze zeen! Dat dit niet betekent dat het saai wordt, bewijst het boek van Philippens.


De volgende testcase voor ‘Het Verhaal van Heerlen’ is het Nationaal Mijnmuseum dat op 1 mei zijn deuren opent. Daar kan ik misschien lekker ‘een luis in de bontmantel’ zijn. De directeur heeft mij ertoe uitgenodigd! Hopelijk voel ik me er thuis. Begin mei hoort u hier meer over.


Ich blieëf grave!

Ik blijf graven!




*De ‘Ziel van Heerlen’ is een adviescommissie inzake ‘Het Verhaal van Heerlen’, onder leiding van Camille Oostwegel sr., Joos Philippens, stadspromotor Leonie Kohl en filosoof Govert Derix. Doel is ‘de uitgangspunten van de Heerlense School te bekrachtigen.’


Het voorstel van de Heerlense School vindt u hier:


377 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page