Aanwijzing 1: Het detail is een beeld van Sint Hubertus. Hij geeft aan voor welk soort bedrijf dit pand werd gebouwd. Aanwijzing 2: Het pand is een hoekhuis. Een van beide straten kreeg in 1936 een andere naam ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van het bestaan van de spoorlijn.
Vakmanschap en vernieuwingsdrang
Het beeld van Sint Hubertus zit in de gevel van het hoekpand Geleenstraat-Honigmannstraat en kijkt richting Maastricht. Het was laatstgenoemde straat die in 1936 van naam veranderde. De Schinkelstraat werd Honigmannstraat. De verbindingsweg tussen de Geerstraat en de nieuwe Honigmannstraat kreeg de naam Schinkelstraat. Volgens de legende werd de hertogszoon Hubertus (655 – 727) bekeerd toen hij op Goede Vrijdag op jacht ging, iets dat volgens de christelijke leer zeer ongepast was. Op het moment dat hij een groot hert dat hij al een tijd achtervolgde wilde neerschieten keek het dier hem aan. Tussen het grote gewei zag hij een lichtend kruis. Ook hoorde hij een stem die hem vertelde naar bisschop Lambertus van Maastricht te gaan. Hubertus werd later de opvolger van Lambertus. Omdat het in Maastricht in die tijd zeer onveilig was, verplaatste Hubertus de bisschopszetel naar Luik. Zo werd hij de laatste bisschop van Maastricht en de eerste van Luik. Door het verhaal over het hert werd hij patroonheilige van de jacht. Jacht heeft met vlees te maken. Hubertus was de patroon van de Katholieke Slagersvakorganisatie Het pand werd in 1934 gebouwd als slagerij. Opdrachtgever en gebruiker was de heer Ant. Camps. Sinds 1917 had hij met zijn vrouw een slagerij schuin tegenover hun nieuwe stek, op Geleenstraat 49. Camps was een nazaat van en bekende schapendrijvers familie uit de Peel, die deel uit had gemaakt van de zogenaamde ‘Schaapscompagnie’. In de 19e eeuw dreven zij grote schaapskudden door Europa en verhandelden de dieren. Later gebeurde dit ook met ander vee. De families van monseigneur Henri Poels en mijndirecteur Cornelis Raedts behoorden ook tot deze compagnie. Zijn afstamming zorgde ervoor dat hij tal van internationale contacten had. Tot in Argentinië, waar zijn broer in de vleeshandel zat. Een ander gevolg was dat hij Heerlen leerde kennismaken met het bereiden en het eten van schapenvlees. Camps zorgde voor meer noviteiten in Heerlen. Hij deed zijn klandizie en collega-slagers in de stad verbaasd staan door uitgebeend vlees te verkopen, dat wil zeggen vlees zonder bot. Ook schafte hij als één van de eerste zakenlieden in de Mijnstreek een bestelauto aan en kocht hij zijn vlees direct bij de boeren. In de Betuwe waren er zelfs boeren die speciaal voor Camps fokten.
De Geleenstraat eind jaren dertig. Links het pand van slagerij A. Camps. De splitsing Geleenstraat-Honigmannstraat (voorheen Schinkelstraat) was in de jaren twintig en dertig een van de gevaarlijkste in de stad. Regelmatig berichtten de kranten over verkeersongelukken die hier gebeurden. Meestal betrof het aanrijdingen met de bus, die hier haar route had, maar ook regelmatig van personenauto's onderling of met fietsers. (Foto: Rijckheyt)
De bouw van het pand op de hoek Honigmannstraat-Geleenstraat hield ongetwijfeld verband met de komst van de volgende generatie. In 1934 kwam zoon Jan in het bedrijf. In 1961 nam hij het stokje van zijn vader en moeder helemaal over. Dat ging gepaard met een grote en aparte verbouwing. Ook de jonge Camps introduceerde namelijk iets nieuws, niet alleen in Heerlen, maar in Nederland: de ‘traiterie’. In de nieuwe zaak verkocht Camps niet alleen vlees, maar ook complete vleesschotels, koude buffetten en allerhande pasteien. Daarvoor had hij een oud-hotelkok in dienst genomen, Ant. Schakel. Hij gaf desgewenst de klanten ook vakkundige adviezen over hoe een bepaald stukje vlees het best te bereiden was. Door de combinatie van slagerij, winkel en traiteur was het een uitdaging om de ideale inrichting te vinden. Daarvoor nam Camps dan ook een gespecialiseerd bedrijf in de arm: Gräbner und Kretzschmar uit Wiesbaden. De journalist van het Limburgs Dagblad kreeg een rondleiding en was lyrisch: ‘(…) wat deze firma wist samen te stellen aan gekoelde vitrines en toonbanken – een combinatie van slagerij en traiterie – is een wonder geworden van interieur-kunst. Verfijnde smaak en groot vakmanschap zijn hier hand in hand gegaan en wanneer morgen de rolluiken bij de fa. Camps in de Geleenstraat worden omhoog getrokken, aanschouwt men een heel feest van heerlijkheden, resultaat van slagersbekwaamheid en kookfantasie tezamen, geëtaleerd in een weelderig interieur, een bezienswaardigheid voor heel het Nederlandse burgerdom maar ook voor allen die van ,,lekker” houden.’ In de jaren zeventig zorgden tal van ontwikkelingen ervoor dat de gespecialiseerde kwaliteitsslagerijen het moeilijk kregen. Naast de opkomst van de supermarkten, zorgde in de Mijnstreek de sluiting van de mijnen ervoor dat er minder klandizie was. In 1977 werd slagerij Camps opgenomen in een slagerijketen. De zaak ging ‘Vleespaleis Juch’ heten. Of dit bedrijf het concept van de ‘kiloknallers’ introduceerde is mij niet bekend. Ze kwamen in ieder geval niet met de revolutionaire en positieve vernieuwingen waar de familie Camps in Heerlen, de Mijnstreek en Nederland voor had gezorgd. Na zestig jaar kwam er een einde aan het slagersvakmanschap dat Heerlen van Camps gewend was. ‘Het Vleespaleis’ werd in de jaren negentig opgevolgd door een delicatessenzaak. Na een periode van leegstand is nu al een aantal jaren een bloemenzaak gevestigd in het pand met de Heilige Hubertus.
Links: geschilderd portret van de heer Ant. Camps, stichter van het gelijknamige slagersbedrijf en 45 jaar aan het hoofd ervan. Uiteindelijk zou slagerij Camps 60 jaar lang een begrip zijn in Heerlen. Voor de oudere Heerlenaren is het dit waarschijnlijk nog. Hieronder: de in de tekst genoemde bestelauto van slager Camps. Samen met de dieren die het vlees leverden. De foto is genomen voor Geleenstraat 49. De benedenpui is helemaal veranderd, maar links is nog het gangetje tussen dit pand en nummer 47 te zien. Dat gangetje is er nog steeds.