top of page
Homepage modder.jpg

Moderne Mijnbouw in Limburg

1 mei 1893

In den beginne ...

Gisteren, 1 mei 2022, werd het nieuwe deel van het Nederlands Mijnmuseum feestelijk geopend. Vandaag, op de dag af 129 jaar geleden begon de mijngeschiedenis van Heerlen. Op 2 mei 1893 kreeg Henri Sarolea bij Koninklijk Besluit de concessie ‘Oranje Nassau’. Later in dat jaar bracht hij die concessie in bij de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Limburgse Steenkolenmijnen, later bekend als Oranje Nassau Mijnen.

Dat er kolen in de Zuid-Limburgse ondergrond zaten was al bekend sinds de monniken van Rolduc in de 12e eeuw in de buurt van hun klooster merkten dat ‘de aarde kon branden’. In Kerkrade was er al de Domaniale Mijn, die was voortgekomen uit de abdijmijnen van Rolduc.
Maar waar lagen nog andere kolenlagen en op welke diepte? Waar kon men het gunstigst een schacht aanleggen?
De Opregte Haarlemsche Courant meldde in zijn editie van 24 januari 1874, dat door de Dordtse firma Van der Slik en Cie. bij de Gedeputeerde Staten van Limburg namens de Vereniging Aurora concessie was aangevraagd voor het ontginnen van steenkolen in gebied van 974 ha gelegen tussen Heerlen en Voerendaal.
Twee maanden later meldde het Venloosch Weekblad, 7 maart 1874: ‘Bij de boring der vennootschap Van der Slik & Co. (…) heeft men aan het Welterhuisje bij Heerlen weder eene kolenlaag ontdekt.’ Tegelijkertijd viel in de Arnhemsche Courant te lezen: ‘Uit eene mededeling uit Essen (…), blijkt dat de onlangs in Nederlandsch Limburg ontdekte kolenlagen vrij wat grooter beteekenis hebben dan de limburgsche bladen wel deden veronderstellen. Immers, terwijl deze alleen het bestaan van locale kolenlagen deden vermoeden, hebben de boringen daarentegen (…) het positief bewijs der stelling geleverd, dat het kolenbekken der Ruhr zich over Nederlandsch Limburg tot Luik uitstrekt. (…) De correspondent voorziet dientengevolge, dat weldra talrijke nieuwe kolendelvingen in Nederlandsch Limburg zullen ontstaan (…). Een ander gevolg der bedoelde ontdekkingen zal (…) in de aanleg van enkele spoorlijnen (…) moeten bestaan.’
De correspondent sloeg de spijker op zijn kop. Het meest actief was de eerdergenoemde Dordtse firma Van der Slik en Co. In 1876 bezitten zij al een concessiegebied van 4300 hectare. (1)
Zonder treinvervoer was exploitatie van die concessies echter onmogelijk. Vandaar dat van der Slik ook probeerde toestemming te krijgen voor de aanleg van een spoorlijn. Dit was een race tegen de klok omdat de Mijnwet bepaalde dat een mijnbouwconcessie binnen een bepaalde periode moest produceren, anders vervielen alle rechten en daarmee ook de investeringen.

Henri Sarolea

In het voorjaar van 1885 kwam Henri Sarolea vanuit Nederlands-Indië voor een tweejarig ziekteverlof naar Nederland. Weer enigszins op krachten, verkende hij waarschijnlijk de mogelijkheden die er in Zuid-Limburg waren. Hij ging samenwerken met Van der Slik, die nog steeds de concessies had en een zeker Van den Bergh uit Den Haag. Zij vroegen aan het Limburgs provinciebestuur concessie voor de van aanleg van een stoomtram tussen Sittard over Heerlen naar De Locht. Op 1 december 1886 gaf de minister van Waterstaat zijn goedkeuring hieraan. (2) Ruim twee maanden later werd deze concessie al omgezet naar een tramweg met een breder spoor. (3)
In 1887 liet Sarolea zijn verlof twee keer met zes maanden verlengen. (4) Die tijd gebruikte hij waarschijnlijk om zijn plannen verder te ontwikkelen. Was het zijn bedoeling dat hij alleen verder zou gaan? Kregen de concessiehouders onenigheid, bijvoorbeeld over het te kiezen transportmiddel? Gaven de investeerders vertegenwoordigd door Van der Slik & Cie. zich gewonnen, na bijna 15 jaar indienen van concessieverzoeken voor spoorwegen en mijngebieden, proefboren en proberen te voldoen aan de hoge (financiële) eisen die de overheid stelde? Of wist Sarolea iets dat hij in zijn voordeel kon gebruiken en waardoor hij dacht zijn oude compagnons niet meer nodig te hebben?
In ieder geval werd op 1 juni 1888 een nieuwe concessie aangevraagd voor spoorvervoer op een vergelijkbaar traject. Alleen eindigde de lijn nu niet aan De Locht, maar in Herzogenrath, Duitsland. Voor het Duitse deel van het traject zou in Duitsland apart concessie moeten worden aangevraagd. De indiener was maar één persoon: Henri L.C.H. Sarolea. Een maand daarvoor was hij op eigen verzoek eervol ontslagen uit overheidsdienst, met behoud van pensioenrechten. (5)
Het was duidelijk: Sarolea’s toekomst lag in Zuid-Limburg. Hij had al zijn kaarten gezet op kolenwinning in dit gebied. Met het spoor was hij op de goede weg. Met hulp van zijn oude baas ir. Cluysenaer die in 1890 directeur van Staatsspoorwegen zou worden, slaagde zijn spoorwegplan.

Op 21 januari 1891 vroeg Sarolea bij het Limburgse provinciebestuur dan ook een concessie aan voor het ontginnen van steenkolen in Heerlen en Voerendaal. (6) Vervolgens deed hij dit ook voor concessies onder Nieuwenhagen, Schaesberg en Heerlen. (7) Hij handelde inmiddels in samenwerking met de gebroeders Carl en Friedrich Honigmann, mijneigenaren van vlak over de grens. Zij hadden niet alleen kapitaal maar bovenal technische kennis. Friedrich had een eigen schachtbouw methode ontwikkeld die in oostelijk Zuid-Limburg met zijn zeer waterrijke bovenlaag grond onmisbaar was voor het succesvol afdiepen van een schacht. Het tot pakweg 1885 ontbreken van die techniek (en de bevriesmethode, die dateerde uit 1883) was de reden dat er nog geen nieuwe succesvolle mijnen in Limburg waren. Het geld van de investeerders verdween daardoor steeds figuurlijk in een put. Daarnaast was er de Financiële Maatschappij voor Nijverheidsondernemingen uit Amsterdam. Dit was een verzameling van mensen uit de financiële wereld in de randstad, zoals de directeuren van zowel de Amsterdamse als de Rotterdamse bank en verschillende effectenhandelaren. De Maatschappij had een werkkapitaal van 500.000 gulden. Dit samengaan van kennis, kapitaal en ondernemerschap schepte vertrouwen. Zij gingen samen in de N.V. tot Exploitatie van Limburgsche Steenkolenmijnen, de groep waaraan Sarolea zijn concessie overdroeg en waarvan hij directeur werd. In kranten van over het hele land werd een bericht gedeeld dat meldde: ‘Door de totstandkoming van gemelde combinatie zijn de vooruitzichten op de ontginning onzer rijke steenkolenvelden veel verbeterd.’ (8)
En dat klopte. In 1894 werd de concessie Oranje Nassau naar het oosten (Molenberg/Schaesberg) uitgebreid met de concessie Carl en in 1923 met velden die eerst voor de Staatsmijnen waren bedoeld. Het totale concessiegebied van de Oranje Nassaumijnen strekte zich uit onder de gemeenten Heerlen, Hoensbroek, Schaesberg, Nieuwenhagen, Voerendaal, Bocholtz en Simpelveld. Vanuit Heerlen kon je ondergronds naar richting noorden Heerlerheide, Nieuw Einde en Hoensbroek en zuidwaarts naar Schaesberg, Heerlerbaan, Benzenrade en een punt tussen Imstenrade en Valkenhuizen. De totale lengte van de ondergrondse gangen van de Oranje Nassau mijnen was in 1948 ongeveer de afstand van Heerlen naar Den Haag.
De andere drie Oranje Nassaumijnen, de II (Schaesberg), III (Heerlerheide) en IV (Heksenberg) leverden respectievelijk in 1907, 1917 en 1928 het eerste ‘zwarte goud’.
De productie in de eerste maand bedroeg 44.000 ton. Die werd geleverd door 280 mensen. Bijna veertig jaar later was dit 3 miljoen ton met 7000 man, waarvan 6500 arbeiders.
In 1902 werd ook de staat actief. Er werden vier mijnzetels gerealiseerd: Wilhelmina (Terwinselen, 1906), Emma (Treebeek/Hoensbroek, 1911), Hendrik (Brunssum, 1915), Maurits (Lutterade-Geleen, 1926).


1 Het vaderland, 8 februari 1876, 3.
2 Maastricht, 29 november 1886: Goedkeuring van minister van Waterstaat besluit van GS Limburg concessieverlening aan 1 december 1886.
3 De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad, 1 december 1886, 2; Opregte Haarlemsche Courant, 3 december 1886, 2; Venloosch Weekblad, 4 december 1886, 1.
4 Het betrof hier waarschijnlijk geen ziekteverlof, maar regulier verlof waarop hij als Indiëganger recht had. Sarolea was van 1873 tot en met maart 1885 in Nederlands-Indië, d.w.z. twaalf jaar. Per verblijf van 6 jaar in de kolonie had een ambtenaar recht op een half jaar verlof in Nederland. https://vijfeeuwenmigratie.nl/term/Indische%20verlofgangers#4832-inhetkort
5 Respectievelijk in: De Locomotief: Samarangsch handels- en advertentie-blad, 4 maart 1887, 3; Bataviaasch Nieuwsblad, 3 september 1887, bijvoegsel 4 en Bataviaasch Nieuwsblad, 7 mei 1888, 2 en KB van 17 oktober 1888, no.26. Ontslag op eigen verzoek met toekenning van pensioen, Nederlandsche Staatscourant, 19 oktober 1888, 1.
en Jamar, J. Land van Herle 1990, 50.
In krant: Concessie aanvragen Opregte Haarlemsche Courant, 6 oktober 1888, 2. H.L.C.H. Sarolea te Heerlen voor een lokale spoorweg van Sittard langs Heerlen naar de grenzen, in de richting van Herzogenrath; Venloosch weekblad, 10 november 1888, 1.
6 Algemeen handelsblad, 21 januari 1891, 2. + Haagsche Courant, 21 januari 1891, 2 en Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage 21 januari 1891, 2.
7 De Tijd: godsdienstig – staatkundig dagblad, 21 maart 1891, 2. en Venloosch weekblad, 21 maart 1891, 1.
8 Diverse kranten Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 12 mei 1891, 3; Haagsche Courant, 13 mei 1891, 2; Venloosch weekblad, 16 mei 1891, 2.

bottom of page