Heerlense Verhalen
Een verborgen parel?
Is het pand Saroleastraat 33 cultuurhistorisch erfgoed en moet het behouden blijven?
Eind november kwam er bij sloopwerkzaamheden aan het pand Saroleastraat 33 (hoek Dautzenbergstraat, zuidzijde) een oud huis tevoorschijn. Het kwam in de krant en werd, met steiger, vele keren gefotografeerd.
Een cadeau, een verborgen parel waren de typering gebruikt door journalist, raadsleden en wethouder. In de raadsvergadering volgend op het zichtbaar worden van dit oude huis werd gesproken over cultureel erfgoed dat behouden moest blijven. Waarom?
In principe is alles wat de mens maakt cultuur. Uiteindelijk wordt dus alles wat wij maken op een gegeven moment cultureel erfgoed. Bewaren we dat ook allemaal? Nee, tenminste niet bewust. Alhoewel op het internet te zien is wat er nog allemaal aan (heel) oude spullen in omloop is, wordt lang niet alles bewaard. Zeker in de openbare ruimte is het niet praktisch om al het oude te behouden. Daar staat dat cultureel erfgoed vaak vernieuwing en verbetering in de weg en maakt het plaats voor iets eigentijds. Blijft de vraag wat het oude huis van Saroleastraat 33 tot cultureel erfgoed maakt dat behouden moet blijven?
Uiterlijk? Dat gaat vaak over mooi vinden en daar zijn de meningen altijd over verdeeld. Ik pleit er daarom voor om verder te kijken. De cultuurhistorische waarde wordt namelijk ook bepaald door de bouwgeschiedenis, de architect, de bouwstijl, de omstandigheden waaronder het gebouwd is en de eigenaren, bewoners en gebruikers van een pand. Er moet systematisch onderzoek worden gedaan naar panden waarvan we nu vinden dat ze vanwege hun uiterlijk bijzonder zijn. Om een voorbeeld te geven waartoe dat kan leiden is hier een beknopt voorbeeld voor Saroleastraat 33?
Het uitgepakte pand Saroleastraat 33, november 2021
De Saroleastraat omstreeks 1929. Rechts nummer 33. De hoekingang en de band met ornamenten is duidelijk te zien.
Met dank aan Rudi Jansen, Heerlentotaal.nl
Het pand is in 1910 gebouwd in opdracht van de slager H. Leufkens. De architect is vooralsnog onbekend. Leufkens, die eerst een zaak aan het Kerkplein had, woont er met zijn vrouw, hun 11 kinderen, een dienstbode en een knecht. Aan de overkant van de straat, hoek Dautzenbergstraat oostzijde, heeft E. America tussen 1907 en 1922 ook een slagerij. Dit is zijn tweede vestiging. De eerste ligt in Valkenburg.
Saroleastraat 33 is altijd een hoekpand geweest. Er loopt een pad langs, dat later de (Verlengde) Dautzenbergstraat wordt. Tot aan het Kantongerecht (nu HEMA) is er in 1912 nog geen andere bebouwing aan die kant (westzijde) van de Saroleastraat. Tussen pand en pad ligt nog een onbebouwd erf.
Eind 1935 wordt de slagerij, die in 1923 is overgenomen door het echtpaar De Wit-Goedhart, grondig verbouwd in opdracht van de heer Grote, een uit Heerlen afkomstige kledinghandelaar. Het Limburgs Dagblad van 17 december 1935 schrijft dat er een heren- en kinderkledingzaak wordt gevestigd. ‘Het tegenwoordige pand (…) zal daarvoor een grondige verbouwing ondergaan en van een fraaie nieuwe gevel worden voorzien.’ Vermoedelijk is het pand toen uitgebreid door het erf te bebouwen. De architect die daarvoor tekent is Anton Bartels.
Bartels is op 30 december 1879 in Utrecht geboren. In 1912 wordt hij chef de bureau van Jan Stuyt’s Centraal Technisch Bureau. Dit bureau is een Heerlens filiaal van Stuyt’s Amsterdamse vestiging. Stuyt heeft het opgericht nadat hij huisarchitect van de katholieke vereniging ‘Ons Limburg’ is geworden. Aangezien Stuyt in Amsterdam blijft wonen, regelt Bartels de dagelijkse gang van zaken op het Centraal Technisch Bureau. Dit maakt Bartels voor de ontwikkeling van Heerlen een belangrijk persoon. Zo is hij medeverantwoordelijk voor het stratenplan dat het Bureau Stuyt in 1913 voor de gemeente ontwerpt, het plan waarvan o.a. het Hesselleplein en het Tempsplein deel uitmaken. Aan dat laatste plein bouwt Bartels in 1918 zijn eigen bureau en woonhuis, de nummers 25 en 26. Bartels blijft tot 1956 actief als architect. Hij werkt vooral in de Oostelijke Mijnstreek. Voorbeelden van zijn gerealiseerde ontwerpen zijn: de (identieke) politiebureaus van de Heerlerbaan en Heerlerheide (1921/22, vermoedelijk in samenwerking met Jan Stuyt), het gemeentehuis van Bocholtz (1923) en het klooster met kapel van de Karmelietessen aan de Putgraaf in Heerlen (1935, nu Luciushof).
Op dit moment eert Heerlen de architect Jan Stuyt, die een grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling en het aanzien van Heerlen in de jaren tien en twintig van de twintigste eeuw. Hoogstwaarschijnlijk geldt hetzelfde voor Anton Bartels, zeker in de periode dat Stuyt gelieerd is aan ‘Ons Limburg’ (1912-1925), en Bartels het Centraal Technisch Bureau leidt en nauw met Stuyt samenwerkt. Daarnaast is ook zijn zelfstandige werk van belang.
Valt daaronder ook Saroleastraat 33? Reden voor deze vraag is de bovenstaande foto van het pand uit 1929. Daarop is het hoekgedeelte deels te zien. De gevel lijkt heel erg op dat wat er kortgeleden in Heerlen tevoorschijn is gekomen. Heeft Bartels in 1935/36 de in de krant genoemde ‘fraaie nieuwe gevel’ gemaakt of is de oude alleen maar opgeknapt? Of wordt de bebouwing van het erf bedoeld en heeft Bartels de gevel daarvan in dezelfde stijl gemaakt als die uit 1910? Kortom is Bartels wel of niet verantwoordelijk voor hetgeen wij nu zien? Nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Gezien het werk van Bartels in en voor de regio zou een Bartels-gevel de ‘parel’ Saroleastraat 33 extra glans geven. De 'doos' kwam er in 1969/1970 toen Maison Louis het pand betrok en moderniseerde. (zie advertentie - klik voor vergroting)
Er is nog een ander gegeven dat kan helpen de cultuurhistorische waarde van Sarolestraat 33 te onderbouwen, namelijk de sociaaleconomische betekenis. De bouw van het pand in 1910 geeft aan dat er in het centrum van het sterk groeiende Heerlen plaats is voor een zaak die niet alleen een relatief luxeproduct verkoopt, namelijk vlees, maar zich bovendien vestigt tegenover een sterke concurrent in een straat die niet af is. Slager Leufkens moet dus heel wat vertrouwen in de koopkracht van de Heerlense bevolking hebben gehad. In Heerlen werd dus toen al goed geld verdiend en uitgegeven, veertig jaar voordat, volgens Marcia Luyten in ‘Het Geluk van Limburg’, de welvaart van de mijnstad aan het aantal bontjassen was af te lezen. Het vertrouwen in de locatie bleek terecht, want de in 1910 nog jonge onvoltooide straat, kreeg een een grootste toekomst. De Saroleastraat groeide immers uit tot de belangrijkste verkeersader van Heerlen en daarmee van de Mijnstreek.
Is dit voldoende om in het geval van het oude huis aan de Saroleastraat 33 te spreken van een ‘verborgen parel’? Is het cultuurhistorisch erfgoed dat behouden moet blijven? Zo ja, hoe gaan we het dan behouden, want in een museum kun je niet leven. En hoe zit het met die andere ‘parels’?
Laten we er in ieder geval van uitgaan dat degene die invloed hebben op het uiterlijk van het pand, het herontdekte sierraad goed zullen ‘oppoetsen’ en dat ook de niet zichtbare cultuurhistorische kwaliteiten van Saroleastraat 33 bekend worden, zodat wij, de Heerlenaren, deze parel kunnen koesteren en er trots op zijn.