28 dec. 1923
Drankmisbruik en Covid-19
Het is bijna nieuwjaar. Wat zal 2022 ons brengen? Een belangrijke vraag, die al meteen in het begin van het jaar speelt, is: zal er weer geen carnaval gevierd kunnen worden, zodat de Heerlense Vasteloavensgekke voor een tweede jaar op rij letterlijk en figuurlijk droog staan?
Mensen ‘droog laten staan’ was ook voor de Vereeniging tot Drankbestrijding in Heerlen reden om in 1923 te pleiten voor de definitieve afschaffing van carnaval in de ontluikende mijnstad. Om dat te regelen stuurden de mensen van de blauwe knoop een verzoek naar de Heerlense gemeenteraad. Tegelijkertijd vroegen ze om meer subsidie.
Beide zaken schoten menigeen in het verkeerde keelgat. In een ingezonden brief van 29 december 1923 in de Limburger Koerier werd daarom een pleidooi gehouden voor het (opnieuw) toestaan van de dolle dagen in Heerlen. Volgens de schrijver, liepen de ondernemers en de gemeente namelijk veel geld mis, omdat de Heerlenaren gewoon in de andere Limburgse steden carnaval gingen vieren. Toenemende zedeloosheid was het gevolg ‘want nergens gaat men zich lichter te buiten dan in vreemde plaatsen.’ Daarnaast betoogde de briefschrijver dat ‘(…) de Carnavalsdagen, vooral voor den Limburger, de pleizierigste en joligste dagen van het jaar (…)’ waren en dit niet ten koste ging van de vervulling van de religieuze plichten. Er was een pastoor die dat volgens hem kon bevestigen. Alhoewel hij niet tegen het werk van de drankbestrijdingsvereniging was, vroeg schrijver zich wel af waarvan de extra subsidie voor deze club moest worden betaald. Hogere belastingen? Niet als het aan hem lag. Hij pleitte dan ook voor het oprichten van een comité dat de herinvoering van Carnaval (en de najaarskermis) bij het stadsbestuur zou bepleiten. Tot slot merkte hij op dat hij en mensen uit zijn omgeving geen enkel financieel belang hadden bij hetgeen hij betoogde. Desondanks durfde hij niet met eigen naam te ondertekenen en noemde zichzelf: Een Limburger.